Geroepen tot lijden. A. van den Born-Vlaanderen.

Een razende sneeuwstorm jaagt door de donkere straten van een sombere stad in Oost-Europa. Dokter Presdow steekt haastig de sleutel in het slot van zijn huisdeur. Behaaglijkheid straalt hem tegen als hij de warme zitkamer binnentreedt. Een zware zorgrimpel geeft zijn gezicht een ongewoon strenge uitdrukking. Zo, dat Alexandra, zijn vrouw, hem oplettend gadeslaat. Haar man trekt zich het lot van zijn patiënten veel te sterk aan. Ze hoopt van harte dat ze hem vanavond met rust laten. Hij mag dan veelal de indruk maken onvermoeibaar te zijn, per slot van rekening is hij de vijftig gepasseerd. Ze raadplegen hem ook wel eens te gemakkelijk. Presdow voelt namelijk naast zijn medische verantwoordelijkheid, een sterke drang verdrukten en vervolgden bij te staan. Waar zal dat op uitlopen? Overal zijn spionnen. Tegen de avond ging hij naar Josti, de zoon van hun vroegere predikant. Josti keerde terug van een vijfjarig verblijf in een strafkamp. Presdow wilde zien of hij hem nog van dienst kon zijn, meestal zijn zulke ex-gevangenen hard aan doktershulp toe. Josti werd gearresteerd omdat hij evenals zijn vader een vurig verkondiger van het evangelie was. Meelevend vraagt ze: “Je kreeg zeker weer van die vreselijke verhalen te horen?” Hij geeft geen rechtstreeks antwoord. Peinzend zegt hij: “Z’n mooie, sterke lichaam konden ze vernielen, maar zijn geloof bleef ongeschonden”. In gedachten speelt hij met zijn horlogeketting. Toen hij zoéven de resultaten in ogenschouw nam van de folteringen die de jongen moest ondergaan, beefde zijn artsenhart van verontwaardiging. Doch als christen werd hij versterkt, want de jongen kon niet nalaten, wervend bezig te zijn. Op weg naar huis had hij steeds moeten denken: een christen zal zielen trachten te winnen, altijd en overal. Even later vraagt hij; “Sandra, heb jij nog een stukje Bijbel voor Josti?” “Ja” antwoord ze blij “het hele Johannes evangelie” Van tussen een stoelkussen haalt ze een dun stapeltje dichtbeschreven vellen tevoorschijn. Waarderend volgt dokter Presdow de bewegingen van zijn vrouw. Iedere vrije minuut besteedt ze aan het overschrijven van Bijbelgedeelten. Er zijn zoveel mensen die Gods Woord moeten ontberen. Hij ontmoet deze regelmatig in zijn praktijk. Stilzwijgend laat hij dan Schriftgedeelten achter. Nadenkend vouwt hij de papieren samen, om ze in zijn dokterstas te verbergen. Ineens zegt Alexandra: “Ik zou het graag zelf brengen. Mag dat?” “Natuurlijk”  zegt hij enigszins verrast. Hij gunt haar dit van harte. Zelf kan hij enorm versterkt worden door het contact met zulke trouwe christenen. Maar op hetzelfde moment dat hij haar de bladen teruggeeft, zou hij het pertinent willen verbieden. De vijand slaapt niet. Iedereen houdt iedereen in de gaten.  Een vreemde angst slaat door hem heen om haar die hij liefheeft, meer dan zijn eigen leven. Ruw rukt de storm aan de luiken. “Brrr…. Wat maakt dat noodweer het toch naargeestig..”  huivert hij. Alexander lacht “Anders vind je het juist fijn in huis, als het buiten zo te keer gaat”.  De volgende morgen schijnt de natuur uitgewoed en Presdow houdt welgemoed spreekuur. Maar als hij zijn vrouw nakijkt, wanneer ze op weg gaat om Josti en zijn moeder te bezoeken, werkt de onberedeneerbare vrees, die hem gisteravond tijdens het wilde geweld van de wind overviel, weer omhoog in zijn hart. Met haar stevige laarzen en warme bontmuts stapt de doktersvrouw door de straten. De sneeuw ligt hoog hier en daar. Ze voelt zich echter sterk en gelukkig. Ze verlangt ernaar Josti te zien. Ze wil uit zij eigen mond horen hoe hij staande gebleven is te midden van de satanische aanvallen op zijn gezondheid en geloof. Aan een smal geveltje, in een nauwe straat, ontdekt ze eindelijk het bewuste huisnummer. Moet ze hier wezen? Zijn die stakkers in zo’n bouwval terechtgekomen? Bel nog klopper zijn aanwezig. Ze tikt dan maar op de verveloze deur. De moeder van Josti is zichtbaar verlegen met het hoge bezoek. Zodra echter mevr. Presdow het Johannesevangelie voor de dag haalt, schitteren haar ogen even blij als die van haar zoon. “Wat maakt u ons daar rijk mee!”. Roept ze uit.

Rustig ontspint zich een gesprek tussen de dames, terwijl de jongen zijn ogen gretig over het fijne schrift laat gaan. Vol ontzag bestudeert Alexandra de ploegsporen op het magere gezicht van de vrouw in de verschoten japon. Haar man, een moedig predikant die zich het zwijgen niet liet opleggen ondanks bedreigingen, stierf in gevangenschap, uitgeput door langdurige ontberingen. En hoe zal het met haar enig kind aflopen? Die zal ook heus zijn mond niet houden. Hij ziet er anders maar slecht uit. Je zou niet zeggen dat hij pas vijfentwintig  is. Arme Josti! Wat hebben ze hem aangedaan. Verdrietig verzucht ze: “wat moeten jullie toch veel lijden”. De vrouw reageert neerslachtig. “’t Valt niet altijd mee aan den lijve te ondervinden wat het betekent van de wereld gehaat te worden. Toch kan men geroepen zijn om te lijden.” Een blik vol moederzorg gaat naar haar zoon. Alexandra buigt zich voorover en richt zich nu tot de jongeman. ‘Josti…hoor eens, dat wilde ik je vragen…zou je niet liever in handen van één of andere overheerser zijn gevallen? Was het niet heel erg door landgenoten zo getroffen te worden?” “Ja, dat was lange tijd een onverteerbare verschrikking voor me. Te zijn overgeleverd aan wreedaards uit je eigen volk. Ik heb hen gehaat, zon op wraak en vergelding. Later ging ik het anders zien. Velen doen klakkeloos wat hen opgedragen wordt, kwellen en vernederen zonder gewetenswroeging de achtenswaardige mensen. Een perfectie daarvan kan tot promotie leiden. Ja, echt mevrouw Presdow, ’t is bar en bitter, je kunt nog opklimmen ook in dat speciale bedrijf. De ontmenste handelwijze van kampbewakers beschouwt men als een goede zaak. Hun wordt ingeprent dat christenen niet in het systeem passen, maar een ernstige bedreiging en belemmering vormen voor het verkrijgen van een gezond staatsbestel” De doktersvrouw verwondert zich over de milde glans in Josti ’s vermoeide ogen, als hij vervolgt: “Pas langzamerhand ging ik voor hen bidden. In wezen richt dergelijke vijandschap zich niet tegen ons, maar tegen God. En dat al eeuwenlang. Zij haten Christus. Als zij zich niet bekeren, zal hun oordeel vreselijk wezen.” “Josti, was God altijd bij je?” “Ja, Hij heeft het waar gemaakt, hetgeen Hij mij beloofde: Ik zal u niet begeven, Ik zal u niet verlaten. In de diepste ellende vertroostte God mij. Dan rezen Bijbelwoorden en psalmverzen op in mijn hart. Hij was aan mijn zij. Hij ondersteunde mij”.  “Josti, hoe moet het nu verder? Ze zullen je gangen nagaan. Ben je niet bang voor de toekomst?” De jongen kijkt haar vast in de ogen.  “Nee mevr., God blijft met  Zijn volk, hoe gemeen de vijand hen ook belaagt. Hij bewaart Zijn kerk. Jezus is machtiger dan de meest felle vervolger. Christus heeft dood en hel overwonnen en Hij heerst tot aan de voleinding der wereld. Wie in Hem gelooft, zal niet ondergaan, maar juist leven, eeuwig leven” Josti’s hart breekt open. De tijd vliegt om.

Voor de man echter, die in de luwte van een oude schuur staat te gluren naar de gevel, waarachter Alexandra zich bevindt, duurt het wachten lang. Maar zodra daar de deur opengaat, komt er beweging in de duistere gedaante. Hij luistert scherp om mogelijk iets op te vangen. Doch het afscheid had voor alle zekerheid binnen plaats. Bijna geruisloos glipt de doktersvrouw naar buiten. Dit bevestigt zijn vermoeden en zeker van zijn zaak stapt hij naar voren. Een masker van lieve vriendelijkheid bedekt zijn gezicht. Alexandra schrikt. Waar komt die man ineens vandaan? En hij spreekt haar nog aan ook. “Goedendag mevrouw,  bezorgt u vandaag de medicijnen?” Haar verwarring is duidelijk zichtbaar. Ze weet niet hoe ze het heeft. Zou deze man aan de goede kant staan en de overgeschreven hoofdstukken medicijnen noemen? Ze blijft staan. Argwanend stelt ze een vraag. “Hoe kent u mij?”  “Wie zou de vrouw van de dokter niet kennen?” fleemt hij. Ze moest eens weten dat zijn nieuwe vriendin hem vanmiddag pas op haar attent maakte, toen hij daar was. Ze wees ineens naar buiten en riep verbaasd: “Kijk, dat is mevrouw van de dokter, waar onze Anna werkt. Wat moet die hier in de buurt?” Vanuit de verte hadden ze de keurige verschijning zien verdwijnen in het laagste huisje van de straat. En over de bewoners daarvan, vertelde ze al wat ze wist. Hij rook direct lont en had geen rust meer in huis. Wat moet zo’n deftige doktersvrouw bij zulke kale christenen? Nu komt het eropaan houvast te krijgen. Hij heeft een ontwapenende blik in zijn ogen gelegd en blijft mevrouw Presdow aanstaren. Nog voortbordurend op haar impulsieve gedachte vraagt ze veelbetekenend: “Kunt u misschien ook niet buiten een bepaald geneesmiddel?” Hij schudt glimlachend zijn hoofd. Dit geeft haar te zeggen: “Geen beter medicijn dan het levende water. Als het u daaraan ontbreekt….u weet ons adres..” Ze knikt groetend en loopt door. Ziezo, daar heeft ze zich fijn uitgeholpen. Als hij het vat, dan vat hij het. Zo niet, dan houdt hij mij voor een dwaas.

De ijverige partijfunctionaris vatte het maar al te goed. Ooit waren er lieve grootouders in zijn leven, die hem trachtten te binden aan God en Zijn dienst. Duidelijk herinnert hij zich uit deze tijd een Bijbelverhaal waarin levend water een symbolische rol speelde.. wat een naïef mens. Maar evenzo gevaarlijk. Noodzakelijk is, deze dame zo snel mogelijk uit de gemeenschap te lichten. Maar eerst zal hij een inval doen bij die mooie vrienden van haar.

Helemaal onder de indruk van de glansrijke geloofsmoed die zij in die armelijke woning aantrof, geeft Alexandra thuis verslag. Enthousiast legt ze een plotseling in haar opgekomen plan bloot. Ze wil zich gaan inzetten voor familieleden van gevangenen. Nooit heeft ze zich gerealiseerd  hoe groot hun materiele nood is: goederen verbeurd…geen inkomen…. Haar man stemt daar volkomen mee in, voelt zich allang schuldig wegens het geringe van zijn aandeel in die zaak.. Eerlijk bekennen ze elkaar hun innerlijke vrees. Zouden zij sterk genoeg zijn als het kwam tot smaadheid lijden om Christus wil?  Evenwel staat hun besluit vast, metterdaad volledig te kiezen voor de vervolgde kerk. Dan schiet haar het voorval van onderweg te binnen en ze vertelt ook dat uitvoerig. Presdow fronst zijn voorhoofd, vraagt naar bijzonderheden. Zij voelt goed dat het hem niet aanstaat. Ineens valt er een stilte vol ontstellende gedachten. Presdow begint als eerste te spreken, geruststellend, bemoedigend. Zij mogen toch altijd hun hoop op de Heere God vestigen, zelfs in het hachelijkst lot. En samen eindigen ze in Israëls God, die krachten geeft.

Even  over tien galmt de praktijkbel. Doorgaans veroorzaakt deze laat in de avond slechts een spijtige ogenflits. Thans komt het bij de dokter over als een schrikbelevenis. Uiterlijk kalm staat hij op om open te doen. Getraind in het stellen van een diagnose, constateert hij met schrik dat die beving van bezorgdheid over Sandra weer door zijn leden gaat. Bij ’t passeren slaat hij even zijn arm om haar schouders. Is hij ten prooi aan inbeelding? Of spelen voorgevoelens hem parten ? Alexandra, een beetje verbouwereerd door het gedrag van haar man, luister met ingehouden adem. Ze hoort voetstappen, stemmen…Laat hij iemand in de spreekkamer? De geluiden komen dichterbij. Door de deuropening verschijnen vlak achter haar echtgenoot twee beambten in uniform. In een van hen herkent ze de aardige meneer die haar vanmiddag aansprak. Zijn ogen zij nu hard als staal. Koelbloedig toont hij haar zijn bevoegdheid om haar te arresteren.

Wat er verder met hen gebeurde, vertelt het verhaal niet.
We mogen ervanuit gaan dat, bij alles wat hen overkomen is, ze gesterkt werden in het geloof.

Jezus heeft ook smartelijk geleden.
We kunnen ons niet indenken wat een leed dat was.
Maar Hij heeft overwonnen en is opgestaan uit de dood zodat wij mogen leven!

Gods liefde draagt jou
Zijn hand beschermt jou
Waar je ook bent of zal gaan
Ontvang Gods zegen over je leven
Vrede voor jou in Zijn Naam.