Kerstverhaal ‘De Kerstpreek’ geschreven door Hans Mouthaan en verteld door Lieneke Jopse tijdens de kerstmiddag PCOB Liesveld op 19 december 2023.
Willem Kraay was maar een gewoon winkeliertje uit Veldjesgraaf, een van de landelijke dorpjes in de Alblasserwaard. Hij had al zijn aandacht nodig bij zijn negotie en wat daarmee samenhing. En dat was nogal wat. Denk maar eens aan de spullen in zijn winkeltje. Hoe licht kwam er mijt in de grutten of zaten er aaltjes in de azijn. En dat was nog niets vergeleken bij de geldproblematiek. Al die besognes maakten het wereldje van Willem Kraay heel klein. Er was heel wat voor nodig om hem even uit de sleur van krenten en centen te halen.
Maar toen in de laatste maanden van 1956 de golven van de internationale politiek zo hoog gingen dat de wereld haar adem inhield uit vrees voor een nieuwe oorlog, werd dat ook langs de Graaf en de Giessen gemerkt. Het ging zelfs het kruidenierswinkeltje van Willem Kraay niet voorbij. Het was al spannend toen de Egyptenaren zich het Suezkanaal toe eigenden. Een actie die Engeland en Frankrijk tot interventie deed besluiten, terwijl Israël de Sinaï woestijn bezette. Het kwam nog dichterbij toen Polen en Hongarije zich trachtten te bevrijden van de Russische overheersers.
Naast bezorgdheid en meeleven ontwaakten er ook andere gevoelens. Willem Kraay kon daar een woordje over meespreken. Veel mensen, bevreesd voor een nieuwe wereldoorlog sloegen aan het hamsteren. Het winkeltje van Willem vertoonde plotseling veel lege vakken. Er was vooral belangstelling voor koffie, suiker, rijst, thee en peulvruchten. Willem was handelaar genoeg om liever 10 dan 2 pakken koffie te verkopen maar het stuitte zijn rechtsvaardigheidsgevoel tegen de borst dat enkelen van zijn klanten zich bijna konden veroorloven zijn halve winkel leeg te kopen terwijl anderen zich nauwelijks van het nodige konden voorzien. Neem nu Ortje van Aai Verschoor. Aai Verschoor zat sinds jaar en dag te rentenieren in een zonder reuk of smaak gebouwd huisje net voorbij het Hoge Huis op de Zuidzijde. Er waren maar weinig dingen waar zij hun geld aan uitgaven. Evenwel was het voor Willem geen vraag hoe volgepropt Ortjes kasten en haar kelder wel moesten zijn. Hoewel ze in normale omstandigheden van gierigheid een dubbeltje doorgebeten zou hebben, hamsterden ze nu naar hartenlust. Dan ging het er bij Huib en Geertje Heyboer wel anders aan toe. Geertje moest elke week de eindjes aan elkaar knopen.
Er was nog iemand in Veldjesgraaf voor wie de verwikkelingen in de wereld van invloed waren op zijn werk. Dat was dominee Koopmans. Zijn arbeid in het kleine Waardse kerkdorp had hem niet wereldvreemd gemaakt. Met helder hoofd en warm hart volgde hij de gebeurtenissen van de laatste weken. Toen er op de kerkeraadsvergadering dan ook een grote envelop van een of ander diaconaal bureau tussen de ingekomen stukken zat bekeek hij die met extra belangstelling. “Dat is nu een taak voor de diaconie. Er wordt gezocht naar plaatsen om tijdelijk Hongaarse vluchtelingen op te vangen”. “De vreemdeling in uw poorten…”voegde hij er veelbetekenend aan toe. “Nou de domenee ut zo zee” bedacht Klaas Toom hardop “’t is een gruwelijke alterasie daer” “Precies Toom “pakte dominee het dunne draadje op “precies, en nu komt het mij voor dat wij eens na moesten gaan of wij in Veldjesgraaf ook niet een of twee gezinnen zouden kunnen opvangen”.
Jacob den Butter, die sinds mensenheugenis diaken was, liet zijn sigaar in z’n mondhoek bungelen en zei: “’k Ben er nie op tege as d’n domenee d’r voor is, mar of ie nou zegge kin: de vreemdeling in uw poorte? Ze zijn nog wijd zat weg, helemaal in Oosterijk!”. Triomfantelijk keek hij over de tafel alsof hij zeggen wilde “zover is zelfs d’n dominee nie van huis geweest..”
Dat is nu allemaal alweer een paar weken geleden. De wereld maakte zich intussen op om het geboortefeest van Christus te vieren. En evenals in de dagen van keizer Augustus voor Jozef en Maria en voor de herders van Bethlehem de strijd om het dagelijks bestaan een harde realiteit was, was dat ook het geval voor Huib Heyboer en zijn gezin.
“’k Bin rijk, net zo rijk as Job” zei Huib weleens, als iemand hem vroeg hoe het thuis ging. Als de vraagsteller hem dan verwonderd aankeek vervolgde hij “Ja zeker, ‘k heb wel nie zoveul beeste as Job mar net zoveul kindre, 7 jonges en 3 meide en allemaal, net as moeder Geertie en ik, goed gezond. Da wil wa zegge!”. Dat zei vooral iets over de levensvisie van Huib en Geertje. Het was met het loonzakje dat Huib van de Alblasserdamse kabelfabriek meebracht maar matig gesteld. Elk dubbeltje moest omgekeerd worden. Maar toen er door de diaconie onderdak gezocht werd voor twee Hongaarse jongens had Huib tegen Geertje gezegd : “Plek hebbe we zat en waer dr tien ete zal der voor twaalf ok wel zijn”. Zo kwam het dat twee van de zes Hongaarse vluchtelingen onderdak vonden in het grote huis dat dwars op de boerderij van Jan-Willem Verkuil gebouwd was . Het was voor allemaal wennen. Maar doordat Jaap, de oudste zoon van Huib en Geertje, in Alblasserdam op de mulo ging en daar een aardig woordje Duits geleerd had, kon er in ieder geval gesproken worden. Duits was de enige taal die Gabor en Istvan naast hun moedertaal een beetje kenden.
Willem Kraay stond achter zijn toonbank suiker te wegen. Het was nog vroeg in de morgen maar twee Kerstdagen aan het eind van de week sloegen een flink gat in zijn winkeliersbestaan. Ondanks het vroege uur kwam er al iemand aan. ’t Was de dominee! Het winkelbelletje ging en dominee stampte de sneeuw van zijn voeten. “Waer kin ik dominee mee hellepe?”. “Nou, mijzelf niet zozeer, maar ik heb een lijstje boodschappen die ik graag bezorgd wil zien bij een paar behoeftige mensen. Ze zullen het voor de Kerstdagen goed kunnen gebruiken. Ik wil je vragen het morgen te bezorgen. Maak de rekening maar op, die kom ik deze week zelf betalen. De naam en het adres staan op het briefje. Zou dat kunnen, Kraay?”. Willem knikte bevestigend. Hij zette zijn bril op en las het briefje. Koffie, thee, koek, pudding…. Het was een hele lijst. Onderaan stond : bezorgen bij A. Verschoor op de Zuidzijde. Willem zette zijn bril nog eens recht. Hij vertrouwde zijn ogen niet. Aai Verschoor bulkte van de cente…Bij Otties, die al zoveel gehamsterd had? “Onbegrijpelijk mompelde hij. En d’n dominee komt afrekenen! Wat vreemd”.
Zo gebeurde het dat Willem Kraay de boodschappen bezorgde bij Aai en Ortje Verschoor. Ortje had voor de Kerstdagen niets extra gekocht. Het had toch al zoveel gekost de laatste tijd! Ze keek dan ook verbaasd toen Willem een heel pakket op tafel zette. “Wat is daer de bedoeling van?” vroeg ze. “Da mos ‘k van iemand bringe en ’t is voor de kersmis. Verder weet ik tér wainig van” zei de winkelier. Ortje beweerde bij hoog en laag dat hij vast abuis was, maar Willem hield vol dat hij bij hen moest wezen. Willem was allang weer weg toen Aai en Ortje nog in het donker bij elkaar zaten. Ze hadden niets te doen waarbij het licht nodig was dus de lamp bleef uit. Ze staarden naar één punt. Als een grote, zwarte bedreiging stond daar de doos met boodschappen. Deze doos sprak voor Aai en Ortje een duidelijke taal. Een taal die indringerder was dan veel woorden. Vorige week was dominee op bezoek geweest. Het gesprek was op de Hongaarse vluchtelingen gekomen en Aai had zijn misnoegen geuit dat Huib en Geertje Heyboer bij hun grote gezin nog twee Hongaarse jongens in huis genomen hadden. “Ik begrijp niet” had Ortje gezegd “Hoe het daer altijd gaat met ete en drinke…”.
“Daar is voor jullie dan heel wat aan te doen” had dominee direct geantwoord. “Je woont vlakbij en ik denk dat jullie kast wel zo gevuld is dat je Huib en Geertjes zorgen wat kan verlichten”.
Nou, daar had dominee een gevoelige snaar geraakt. Aai en Ortje hadden zich bar beklaagd en er aan toegevoegd dat ieder voor zijn eigen gezin moest zorgen. Toen was dominee niet lang meer gebleven. Bedroefd had hij zijn Bijbeltje opengeslagen en uit het Lucas evangelie de lofzang van Maria gelezen. Toen hij bij de laatste verzen gekomen was had hij zijn stem verheft “Hij heeft machtigen van de tronen afgetrokken en nederigen verhoogd. Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld en rijken ledig weggezonden….”. Voor hij de deur uitging had hij nog gezegd: “Dat zal wat wezen…ledig weggezonden…”. ’t Was op de laatste drukke dag voor Kerst niemand opgevallen dat Aai naast z’n fiets naar de buurt was gesloft. Aan het stuur hing een grote, goed gevulde tas. Aai was met de tas naar de pastorie gegaan. Maar met dezelfde tas was Aai weer huiswaarts gekeerd. Huiswaarts was eigenlijk niet het goede woord. Hij was met de tas naar het grote voorhuis waar de Heyboertjes wonen gegaan. Daar had hij de verbaasde Geertje de tas gegeven. “Buurvrouw” had hij er moeilijk uitgebracht “ik kom ie wa spulle bringe voor de kersmis. Je zal et wel kinne gebruike…”Dat was een hele toespraak voor Aai. “Bel, bel, Aai, kom binne, da jullie daer an gedocht hebbe…!” Moeder Geertje keek haar ogen uit. “Wat zalle Huib en de kinders dat heerlijk vinne! Nou mosse jij en Ortje morgenmiddag maer een bakkie komme doen. Jullie zitte ok mar alleen.” Aai knikte bedremmeld en frunnikte aan zijn pet. Wat hadden die boodschappen al niet teweeg gebracht. Eerst hadden ze de woorden van dominee herhaald “En rijken ledig weggezonden. Ledig…”Nu spraken ze weer. “En armen met goederen vervuld”. Aai kreeg het er benauwd van.
Toen Aai en Ortje de volgende middag op visite gingen droeg Aai weer een tas. Zo mogelijk nog zwaarder dan gisteren. Huib en de jongens keken eerst wel een beetje vreemd. Maar toen moeder Geertje koffie schonk en er kandijkoek bij presenteerde, uit de tas van gisteren, ontdooide het gezelschap snel. Huib praatte met Aai over de preek van ’s morgens. “Da’s nie gebruikelijk om op de eerste Kerstdag uit de brieve te preke” zei Huib. Toen herhaalde hij letterlijk de tekst waar dominee Koopmans over gesproken had. “want gij weet de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden”. Ja, zo was het. Aai knikte vol bewondering. Wat was die Huib Bijbelvast dat hij dat zo kon onthouden. Het was intussen donker geworden.” Ria” zei moeder Geertje “Als jij nou is op ’t urgel speul dan kinne we samen zingen”. Prate met Gabor en Istvan is nog wel is moeilijk legde ze aan Ortie uit. Mar zingen gaat goed. Veul psalme en gezange hebben dezelfde wijs en dan zinge we Hongaars en Nederlands door elkaar”. Even later zongen de Heyboertjes met Gabor en Istvan:
Stille nacht heilige nacht. Csendev éj szentséges éj
Bij het volgende vers zong Ortje zachtjes mee. “Hulp’loos Kind, heilig Kind. Dat zo trouw zondaars mint. Ook voor mij heb’ t G ’Uw rijkdom ontzegd. Werd G’ in stro en in doeken gelegd”.